Onderstaand boekje werd geschreven in een oplage van 25 stuks door Dr. T. Pottjewijd in de veertiger jaren van de 20e eeuw. De inhoud van het boekje staat hier onder volledig vermeld.

Dit Exemplaar is op 24 October 1942 verzonden aan den Heer J. Pottjewijd, te Zuidlaren.
Nabestaanden, die geen belang hebben bij dit boekje, wordt verzocht het aan de familie T. Potjewijd terug te zenden.
A. Potjewijd, Leeraar R.H.B.S. den Helder en Dr. T. Potjewijd,p/a N.V. GEMBO Winschoten
POTJEWIJD VAN DE BENEDEN PEKELA

Voor TEUNIS POTJEWIJD, de tweede van dien naam, op 31 Augustus 1942.

EEN OVERZICHT VAN HET GESLACHT
SAMENGESTELD VOOR TEUNIS POTJEWIJD (DE TWEEDE VAN DIEN NAAM)
BIJ GELEGENHEID VAN ZIJN TACHTIGSTEN VERJAARDAG op 31 AUGUSTUS 1942
GEDRUKT, IN 25 GENUMMERDE EXEMPLAREN, DOOR EN MET MEDEWERKING VAN B. VAN DER VEEN, DRUKKER TE WINSCHOTEN
No. 13.

 

CLAAS HARMS, de stamvader. (ca. 1715?-17..)
Het ontginnen van de veengronden ter weerszijden van de Pekel-A ving aan, na het aankopen van deze gronden door de Friesche Compagnie in 1599, in het begin van de zeventiende eeuw. De oorsprong van Oude Pekela ligt dus in de komst van veenarbeiders, die zich huisjes bouwden langs het stroompje ten noordoosten van de tegenwoordige Wedderweg, de zg. Kamers. De bevolking moet zich in de eerste tientallen jaren snel hebben uitgebreid, want reeds in 164O kwam de eerste predikant ter plaatse, zodat de jonge gemeenschap toen ook reeds beschikte over een gelegenheid om de kerkdienst te houden. Van dazen eersten predikant zijn de doopboeken niet bewaard gebleven; de doopboeken, die te Groningen bewaard worden, beginnen met het predikantschap van Ds. ten Have, die in 1663 in Oude-Pekela stond. Sedert dien tijd zijn zij regelmatig bijgehouden.
Zoo zien wij dan van uit deze doopboeken dat op Zondag 5 Oktober 1738 een zekere Claas Harms bij den predikant Ds. P. Mees komt en hem mededeelt, dat zijn vrouw Fennegyn Willems het leven heeft geschonken aan een zoon, die zij Harm willen noemen. Het was niet de eerste maal dat Claas Harms een geboorte kwam aangeven, want op 15 November 1738 werd zijn dochter Sytske aangegeven en naast de beide genoemde kunnen wij nog zijn kinderen Geert, Hendrikje en Aaltje traceren.

HARM KLASENS POTJEWIJD. (1738-1814)
Van zijn zoon Harm wordt verteld dat hij aanvankelijk voor de zeevaart werd bestemd en dat hij vele reizen deed; later zou hij zich aan de wal hebben gevestigd als kruidenier. Hij is de man, van wie wij het eerst bemerken dat hij de naam Potjewijd voert; in een diaconieboek van het 1770 komt de aantekening voor:
"Ontvangen van Harm Klasen Pottiewijt……."
Vanwaar deze naam? Van het Franse "Pottevin", of van het oostpruisische "Potschuweid", of is het een zelfgekozen naam, die nodig werd omdat inmiddels een tweede Harm Klasen in Oude-Pekela woonde, die zich als achternaam "Mulder" gekozen had?
Wanneer Harm Potjewijd ongeveer 35 jaar is, trouwt hij met Meiltje Renses, die éénmaal te boek staat met de achternaam Sjoersema. Hij wordt een man van aanzien in Oude Pekela. De karspellieden kiezen hem tot Volmacht, een ambt dat hem met gezag, maar ook met verantwoordelijkheid bekleedt.
Het gezin van Harm en Meiltje groeit gestadig; wij kennen de dochters Aaltje(gehuwd 1793), Remske (gehuwd 1797), Femmegijn, Jantje (1778), die jong gestorven moet zijn, Jantje (1785) en Hendrikje (1787). De zoons zijn Klaas (gehuwd 1793), Rense (1780) en de tweelingbroers Geert en Hinderk (29 september 1782).
Het moet een bedrijvigheid geweest zijn in dit gezin van het echtpaar met negen kinderen, waarvan de oudste een jaar of twintig was, toen de jongste geboren werd. We kunnen ons voorstellen welk een gebeurtenis het is, wanneer in 1793 eerst de oudste dochter Aaltje en dan de oudste zoon Klaas trouwt.
De bruiloft van Aaltje zal zeer zeker druk bezocht zijn geweest, want ook de getuigen bij het opmaken van het huwelijkscontract voor den Weleerwaarden Heer Ellardus Meurs, dominee te Oude Pekela, waren talrijk. Wanneer Aaltje, vroeg in het jaar, trouwt met Klaas Lammers Speelman, is Klaas Harmens, haar oudste broer, nog met zijn schip op zee. Maar de oudere broer en zusters zijn aanwezig, evenals oom Geert Klasens, die getrouwd is met Catharina Eppens Hillebrants. Ook Moey Aaltje Klasens on haar man Lammert Jans de Jonge zijn daar en Moey Hondrikje. Zelfs zien wij de halve neef Jan Halbes Potjewijd, een landbouwer, die getrouwd is met Styntje Boelen. Deze neef zullen wij nog wel eens ontmoeten. Hij was in 1756 geboren en door zijn huwelijk met de dochter van Boelo kwam deze voornaam in de familie, zodat deze voornaam nog heden voortleeft. Ook de kinderen van oom de Jonge, Jannes de Jonge en nicht Hanke de Jonge, waren van de partij met neef Klaas Sybrands.
Maar bij al deze officiële bruiloftsgasten zullen de kinderen rondom de bruid hebben gedarteld: de tweelingen, die tien jaar oud zijn, Jantje, het zusje van zeven jaar en Hendrikje, die pas 5 jaar oud is.
Wanneer enkele maanden later ook Klaas Harmens thuis is met zijn schip, is er weer een trouwpartij; de schipper is de gelukkige bruidegom, het bruidje Jeltje Jans. Het jonge paar van twee maanden geleden woont nu als getuigen de plechtigheid bij en weer ondertekenen de oudere broers en zusters, ooms en tantes. Moey Hendrikje is nu vergezeld van haar man, H. J. Duiven.
Remske trouwt een jaar of vier later. Nanno Jans Mulder is de bruidegom; maar ook dan mogen de jongere kinderen niet van de partij zijn. Wel zijn er nu de dochters van oom Lammert en Moey Aaltje. Teunke Lammerts de Jonge, die getrouwd is met Egbert Lammerts Tiktak en Hanke Lammerts de Jonge met haar man Hendrik Wessels. Een jaar of tien later gevoelen Remske en haar man voor een toetreding tot de Hervormde kerk, waarvan zij in 1807 als lidmaten worden ingeschreven.
Een bedrijvig gezin, dat van Harm Klasens; vele kinderen en twee huwelijken in één voorjaar. Meester Bosgra beschreef een episode uit het leven van Harm Klasens Potjewijd, zoals die in de familie bij overlevering bleef leven.

Meester Bosgra vertelt:
"De ingezetenen van Pekela zullen in vroeger tijden, als het rumoer van den oorlog dichtbij was, wel eens bange oogenblikken doorgemaakt hebben. Toen de Bischop van Münster in 1672 door Westerwolde trok en er krijgsverrichtingen in de buurt van onze kolonie voorvielen, dreigde het gevaar, dat een afdeling van het vijandelijke leger naar hier zou afzakken, doch gelukkig bleef men hiervan verschoond. Op dezelfde wijze zaten de Pekelders in 1795 in angst, toen Engelsche soldaten in de buurt heinde en verre schrik verwekten. We zullen even in het kort meedeelen, hoe hier in de buurt een Engelsch leger zich kon ophouden.
In 1793 hadden Engelschen, Pruisen, Oostenrijkers en Nederlanders aan de Fransche Republiek den oorlog verklaard. De bondgenoten streden in de zuidelijke Nederlanden, nu in België, maar moesten voor hunnen tegenstanders wijken. Voor de Engelschen schoot er niets anders over dan een aftocht naar het noorden. In verschillende afdeelingen zwierven ze door het oosten der Nederlanden, zich onderhoudend ten koste van de streek, waar ze zich ophielden. Ook Westerwolde had van hem afpersingen te leiden; voor plundering en brandstichting deinsden ze niet terug. Ook in Pekela droeg men al gauw kennis van de nabijheid van die vreemde soldaten.
De volmacht H.K. Potjewijd riep de karspellieden in de school bijeen. Hier besprak men het dreigend gevaar en overlegde men, wat er gebeuren zou, als de Engelschen hier een inval deden. De volmacht word als onderhandelaar aangewezen. Wat men vreesde, gebeurde; een afdeling ruiterij trok Pekela binnen. Potjewijd was spoedig op zijn post; moedig trad hij de Engelschen tegemoet en had een onderhoud met hen bij het logement Franken, nu café Reininga.
De Engelschen hadden booze plannen: de plaats zou in de asch gelegd worden, als binnen één uur tijds niet de zekerheid bestond, dat eenige duizenden guldens als schatting zou opgebracht zijn.
Over het bedrag van de afkoopsom word een tijd beraadslaagd en hierbij scheen Potjewijd op zijn stuk te staan: "zooveel en niet meer". De aanvoerder van de ruitera was op eens alle overleg moede, liet Pekela's vertegenwoordiger boeien en vastbinden aan den staart van een der paarden. Zoo word Potjewijd als gijzelaar weggevoerd naar Wedde, waar men hem voor de onderhandelingen zeker wel meer gedwee zou vinden. Voor 6000 gulden tenslotte kon de brandstichting en plundering afgekocht worden, en een afgezant der Engelschen kwam hiervan bericht brengen bij Jan Starke. En deze, bijgestaan door mannen als Wester, Molanus à Doedens en Egberts Geerts, wist het in dien tijd waarlijk geen klein bedrag van 6000 guldon spoedig in aandeelen bij elkaar te brengen. Deze som werd den Engelschen ter hand gesteld en Potjewijd keerde als vrij man in zijn woonplaats terug. Aan zijn vastberadenheid had men het te danken, dat de Engelschen woord hielden en Pekela ongemoeid lieten. Ze zakten hierop naar Bellingwolde af, dat toen van de roofzieke soldaten te leiden had".

Potjewijd was voor de zee bestemd en had als zeeman vele reizen gedaan. Op middelbaren leeftijd bleef hij aan den wal en vestigde zich hier als kruidenier. Op een van zijn reizen in Amsterdam zijnde, in 1776, kwam hij met doktor Angelbeek in aanraking, dien hij wist over te halen zich als geneesheer in Pekela te vestigen. Reeds een 1O-tal jaren vroeger, dus in 1766, was een andere Amsterdammer, en wel Harm ten Berge, naar Pekela gekomen als heelmeester, die ook de kunst van kappen en barbieren in praktijk bracht. In 1810 vinden we als geneesheren in Pekela vermeld: H. Smid en W. J. ter Schouw en als heelmeester: D. ten Berge, J. C. 0. Schutter, P. N. Kappenborg, J. H. Angelbeek en J. de Jonge. Het verhaal van de ontvoering van Potjewijd in 1795 leeft onder diens nazaten, welke nog in Pekela wonen, als overlevering voort.
Harm Klasens had tijdgenooten, die eveneens de naam Potjewijd voerden. In de eerste plaats is daar zijn oudste broer, Geert Klasens, die wij als getuige bij het huwelijk van zijn neef en nicht aantroffen; daarnaast echter Jan Halbes Potjewijd, een familielid dat als half-neef van de kinderen van Harm wordt aangeduid. En dan de familie, waarin de naam Albert voorkomt: Albert Alberts Potjewijd, gehuwd met Aaltje Halbes. Moeten wij aannemen dat in dit gezin de naam van de Moeder als familienaam werd aangenomen?
Zoo waren het niet alleen de kinderen van Harm Klasens, die als kleine Potjewijds de Pekelder school bezochten. Welgeteld moeten er in die jaren ruim 30 kinderen geweest zijn met de bedoelde naam.
Als op 26 Juni 1814 Harm Klasens overlijdt, zijn de kinderen allen volwassen. Enige moeten zelfs vóór den vader overleden zijn, want de overlijdens-acte zegt: nalatende vijf kinderen. Harm Klasens had zich inmiddels een andere bron van inkomsten verworven, of wellicht was een nevenbron van inkomen tot hoofdbron geworden en zoo noemt de overlijsens-acte als beroep: Bijenhouder.

GEERT HARMS POTJEWIJD (ca. 1770-na 1858)
Wanneer Harm in de zomer van 1814 overlijdt, zijn er blijkbaar nog kinderen thuis; ook de tweelingbroers, nu 32 jaar oud, zijn ongehuwd. Maar in het volgend voorjaar treedt Geert Harms in het huwelijk. Hij vindt een bestaan in het voortzetten van de zaken van zijn vader en dit is ruim genoeg om de dochter van den molenaar van Teunis Klatter, Grietje Jans, te kunnen huwen. Bij het huwelijk op 21 Maart 1815 is het bruidje 25 jaar (geboren 8 Januari 1789). Wanneer wij aannemen dat Geert en Grietje in het ouderlijk huis van den bruidegom gaan wonen, is dit het pand 729 te Oude Pekela geweest. Daar wordt althans hun eerste zoon, Jan, geboren op 7 Juli 1816, de zoon van den bijenhouder Geert Harms Potjewijd. Maar na eenige jaren verhuist het jonge gezin naar huisnummer 665. Geert noemt zich landgebruiker en wij moeten aannemen dat hij nu landbouwer geworden op een eigen hoeve, want zijn gehele leven speelt zich nu verder in het huis 665 af. Daar worden geboren zijn dochters Aaltje (1818), en Geertruida (1820), en de zoons Harm (1822), Teunis (1825), Hindrik (1826) en Geert (1828).
Het gezin moet daar in volle harmonie hebben geleefd, waarschijnlijk ook de tweelingbroer, Oom Hinderk, huisvestend. Alleen het dochtertje, Geertruida, overlijdt reeds op twee-en-half-jarigen leeftijd. Zoo treffen wij bij het opmaken van den Burgerlijken Stand op 1 januari 1840 alle genoemden op 665 aan, slechts met uitzondering van Jan. Wellicht heeft deze zich reeds een bestaan elders verworven. Later woont hij, gehuwd, als molenaar in de tegenwoordige gemeente Scheemda.
Deze generatie, in rechte lijn afstammend van Claas Harms, heeft weer een groote uitgebreidheid. Wij hebben reeds Geert's oudste broer, Klaas Harms, in 1793 zien huwen met Jeltje Jans. Het echtpaar had minstens drie kinderen, waarbij twee zoons. Deze, Jan Klasens en Harm Klasens (13 October 1798) waren beide tweemaal getrouwd. Wij kennen van den eerstgenoemde twee zoons en vier dochters. Harm Klasens trouwde eerst met Aaltje Derk Timmermans, geboren "te Winschoot op 1 april 1804, meerderjarig dochter van Derk Timmerman, in leven apotheker te Winschoot en Annechien Jans Houwink". Van hen kennen wij zes kinderen, waaronder evenveel jongens als meisjes. Dochters van Jan Klasens waren 0.a. Styntje Potjewijd (20 November 1831), gehuwd met schipper Staal, de moeder van Mevr. Bosgra en Meiltje (6 Augustus 1834), de grootmoeder in rechte lijn van Meiltje Wessels, vroeger lerares te Den Helder.
De eerstgenoemde tak van de familie eindigt in de mannelijke lijn op onbekende "wijze. Die van Harm Klasens vindt een voortzetting in zijn zoon Derk Timmerman Potjewijd (16 october 1828), die huwde met Jantina Margaretha Heeres. Uit dit huwelijk wordt een zoon geboren en een aantal meisjes, waarvan alleen Mej. Engelina Jeltina Potjewijd, nog wonende te Oude Pekela, overlevende is.
Vele manlijke nakomelingen hebben de naam Potjewijd niet verder kunnen overdragen. Van vele is het overlijdensjaar niet bekend en zo licht het voor de hand aan te nemen, dat méér dan één onder hen als zeeman is "gebleven". Wij treffen namelijk veel "schippers" in de familie (ook in de aangehuwde familie) aan: de genoemde Derk Timmerman "voer", evenals zijn vader en grootvader. Het is bekend, dat één van zijn broers overboord sloeg en verdronk.
Ook de manlijke afstammeling van Jan Halbes, zelf landbouwer, is schipper. Boelo Jans Potjewijd, zoon van Jan Halbes en Styntje Boelens, naast vier meisjes, is een bekend schipper. Hij huwt Grietje Harma Hesseling en hij heeft zes zoons en twee dochters, die ons bekend zijn. Zijn oudste zoon is waarschijnlijk Jan Boeles Potjewijd, schipper, vader van de in 1941 overleden Winschoter fotograaf Boelo Jans Pottjewijd. Van deze tak van de familie zijn nog vier manlijke nakomelingen, als zoons van Boelo Jans, in leven. Deze tak van de familie schrijft al meer dan één eeuw de naam als Pottjewijd.
De verhoudingen in en met de familie van Albert Alberts, wiens gezin drie jongens en drie meisjes telde, van Albert Harms en Harm Alberts, zijn op dit moment onduidelijk. Zoals reeds werd opgemerkt is niet alleen de herkomst, maar ook de voortzetting onzeker. Wij kennen uit deze gezinnen slechts enkele meisjes, die in de twintiger en dertiger jaren geboren zijn. Zagen wij reeds, dat vele jongens te Oude Pekela een voorkeur hadden voor het zeemansberoep, de jongens van Geert Harms Potjewijd, bijenhouder en landgebruiker, deden daar niet voor onder. Hoe aantrekkelijk was dit beroep, wanneer te Oude Pekela scheepswerven, touwslagers, blokmakers en victualie-handelaren dagelijks aan het beroep herinnerden; het te water laten van een schip, het naar buiten brengen van de steeds groter wordende schepen door het diep, dat naar het schijnt steeds nauwer wordt, wat al gebeurtenissen vol bekoring! Waarom dan niet naar zee, de vrijheid tegemoet, vreemde havens en landen zien, veel beleven. Dan, zoo spoedig mogelijk, het eigen schip, verkregen met medewerking van familie en handelaren.
Geert Harms Potjewijd ziet al zijn kinderen volwassen. Wanneer hij in 1858 (19 November) overlijdt, is zijn oudste zoon 42 jaar, de jongste 30 jaar. Zijn dochter Aaltje, is nog ongehuwd, evenals zijn zoon Harm, die op meer dan 90-jarige leeftijd in de jaren van den eersten wereldoorlog ongehuwd zal overlijden. De drie jongere zoons Teunis (18 juli 1825), Hindrik (11 oktober 1826) en Geert (31 oktober 1828) hebben het zeemansberoep, dat ook hun grootvader in zijn jonge jaren lokte, verkozen boven het leven aan den wal.

TEUNIS POTJEWIJD, de eerste van dien naam! (1825-1867)
De derde zoon van Geert Harms werd genoemd naar de tweede naam van zijn grootvader van moeders zijde. Hij werd dus, zoals hiervoren werd verteld, zeeman. Bij het overlijden van zijn vader in 1858, is hij reeds enige jaren getrouwd, maar Geert Harms heeft zijn kleinzoon, de zoon van Teunis, niet het "Opa" horen zeggen. Teunis trouwde immers op 5 juli 1855;zijn oudste zoon, Hindrik, werd geboren op 26 December 1857, en de grootvader Geert Harms overleed op 19 November 1858.
Hindrik was de oudste zoon van Teunis Potjewijd en Hinderika Klatter (2 Oktober 1833); Teunis was dus getrouwd met een nicht, zijnde de dochter van zijn moeders broer. Zijn vrouw, hoewel molenaarsdochter, voer veel met haar man mee, naar Engeland, naar Zuid-Amerika, waarheen dan ook! Alleen de geboorte van nieuwe nakomelingen kon de Moeder het veilige huis in Oude Pekela weer doen opzoeken. Daar werden achtereenvolgens geboren Hindrik (26 december 1857), Geert (26 januari 1860), Teunis (31 Augustus 1862), Detje (30 December 1864), een meisje dat al na vier maanden overleed, en Jan (2 juli 1866).
Het geluk was in dit jonge gezin niet bestendig. In de zomer van 1867 overleed Teunis Potjewijd te Fray Bentos; de weduwe bleef met vier jongens achter, het schip ging verloren.
Wij zullen de geschiedenis sedert dien niet op de voet volgen. Op een later tijdstip zal daar wellicht gelegenheid voor zijn. De jongens gingen naar school en zij gingen varen. Meester de Vrieze te Oude Pekela telde hen gedurende een luttel aantal jaren onder zijn leerlingen en spoedig gingen ze naar zee.
Daar hadden zij gelegenheid hun tijdgenoten uit de familie te ontmoeten- in vreemde havens, in de Oostzee en waar ter wereld! Dat waren die jongens van Boelo Jans en van Harm Klasens Derk Timmerman. Maar ook de eigen Ooms Hindrik en Geert, beide zeeman en beide in hun gezin tellende zoons en dochters: Hindrik drie zoons en twee dochters, Geert vier zoons en twee dochters. Uiteindelijk zouden slechts de zoons van Geert hun loopbaan als zeeman voltooien, overgaande naar de stoomvaart. Een enkel familielid keerde in de landhouw terug.
Van Teunis' zoons bleef alleen Geert de zeevaart trouw.

TEUNIS POTJEWIJD, de tweede van dien naam (1862-na 1942)
Hij ging aanvankelijk naar de zee. Zijn maiden-trip als zeeman (als zeemanszoon proefde bij reeds eerder de zilte zeelucht) was op twaalfjarigen leeftijd met de "Jantina", aan boord bij zijn stiefvader C. J. Boon.

Deze tweede Teunis Potjewijd wordt vandaag, 31 Augustus 1942, 80 jaar. Voor hem zien we niet achterom.. Zijn leven was een leven van dienen, welhaast 40 jaren vergezeld door zijn vrouw, Antje Gerarda de Ruiter, van Rotterdam. Moge hij nog vele jaren getuige zijn van het voortleven van zijn geslacht in tijden van vrede en voorspoed, handhavende het devies:

"Doe het goede, om der wille van het goede",

in zijn kleinkinderen:
Teunis (1930)
Klaas (1933)
Alexander (1937)
Zoons van Teunis Potjewijd en Cornelia Antonia de Ruiter,

Annie Gerarda (1929)
Elisabeth Sietske (1931)
Dochters van Abraham Potjewijd en Jantje Rozema,

Anne Gerarda (1925)
Lilia Frederika (1929)
Teunine (1930)
Jeanette Willy (1932)
Dochters van Frederik Dirk Gronert en Hinderika Potjewijd.