Artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden d.d. 14 maart 1977 over het schip van IJ.B. Potjewijd

Honderd en twintig jaar geleden kwam de schoener "De vier Gezusters Meijer" in de vaart, zijnde: "Een zeeschip gevoerd wordende door IJ. B. Potjewijd". De vier gezusters waren in de jaren 1856-1857 opgroeiende meisjes, te weten Talje Meijer (huwt L. E. Evers); Asselina Meijer (huwt D. Evers); Frouwe Meijer (huwt E. H. Ebbens (Ebels) grootmoeder van oud-commissaris der koningin dr. E. H. Ebels); Jantje Meijer (huwt J. H. Meijer). In het Noordelijk Scheepvaartmuseum in Groningen wordt een stuk bewaard, dat dr. T. Potjewijd uit Winschoten heeft opgemaakt naar aanleiding van oude bescheiden, te voorschijn gekomen uit een kist, eigendom van mevrouw Waalkens-Harrison uit Blijham.

De gezagvoerder van de schoener "De vier Gezusters Meijer", IJzebrand (Boelo's) Potjewijd, was geboren te Oude Pekela op 31 augustus 1828. Hij woonde met zijn gezin in Winschoten, maar vertrok in 1856 naar Oude Pekela, waarschijnlijk omdat daar een schip op de helling werd gezet, waarvan hij de gezagvoerder zou worden. Dat schip (170 ton) kwam in 1857 gereed.

Er zijn allerlei rekeningen bewaard gebleven, onder meer een kwitantie van J. L. Brederode, afgegeven aan de landgebruiker H. E. Ebels te Nieuw Beerta voor "het uitloodsen van het schoenerschip en verdere werkzaamheden aan boord verrigt te hebben".

Mogelijk was H. E. Ebels aandeelhouder in "De vier Gezusters Meijer", want er is een nota van een kastelein te Nieuw Beerta voor de "Heeren Reders voor vertering bij het uitbetalen van het Schip".

Potjewijd bracht het schip naar Delfzijl. De 9e mei 1857 werd aan het kantoor Delfzijl "buiten Vuur-, Ton- en Havengeld" betaald, "in ballast uitgaande naar Engeland".

De bemanning waarop de kapitein steunde, bestond uit:
    G.A. de Rochemont, stuurman (salaris f 40,- per maand);
    J. van Rigteren, matroos (f 30,- per maand);
    G. A. Widel, matroos (f30,- per maand),
    T. Bolman, lichtmatroos (f 18,- per maand);
    A. Broeksma, lichtmatroos (f 18,- per maand);
    J.Niemeyer, lichtmatroos (f 18,- per maand).

Bolman monsterde reeds af op 14 september, enkele anderen op 27 september 1858. De afrekening van kleine uitgaven te Delfzijl door schipper Potjewijd geeft enig inzicht in prijzen in 1857:
    een bode van Delfzijl naar Blijham op 10 mei:f 5,-
    voor 300 turven f 1,30;
    twee brieven van Amsterdam f 0,20;
    Met de grote boot door de Zijl om water te halen f 1,15.

Het schip werd verzekerd voor f 18.000,- en daar moest f 552,60 aan premie voor worden betaald over het jaar 1857.

"De vier Gezusters Meijer" heeft als "maiden trip" de reis aanvaard om de Noordkaap naar Archangel. De schipper koos ligplaats in Solombola, de voorhaven. Blijkens de oude papieren gaf hij fooien voor verleende hulp bij het inklaren van het schip en voor de hulp "om aan de kaai te komen". Er is een kwitantie voor het lossen van 80 ton ballast, gedateerd 28 juni in getekend door John Kornasheff voor de ontvangst van 39 zilveren roebels.

Potjewijd heeft in Archangel wat balken gekocht "voor langzij van schip", "eenige planken om een schot te maken in ruim". Hij heeft wittebrood gekocht, aardappelen en andere levensmiddelen en hij ging "Fier maal met de wagen naar Archangel", kosten vier zilveren roebels. Zijn staat van "Kleine uitgaafen te Archangel" geeft een totaal aan van 61 zilveren roebels, maar de proviandering vroeg bovendien nog wel 200 roebels.

Plichtsgetrouw bezocht hij het "Koninglijk Nederlandsch Consulaat" te Archangel, waar hij de verklaring kreeg, dat hij op 17 juni was aangekomen van Delfzijl. Het document zegt verder dat Potjewijd "na de Consulaatsgelden betaald te hebhen, verder verklaard heeft, dat hij thans willens is te zeilen naar Amsterdam met een lading Rogge; de Equipage volgens; monsterrol: 7". De datum van dit bezoek is 6 July 1857 en de Consulaatsgelden bedroegen: Roebel 5,85.

Blijkens allerlei rekeningen is het schip op 8 september in Amsterdam. In oktober word naar North Shields, de voorhaven van Newcastle on Tyne gevaren en vandaar uit half november naar Italië. De eerste notities voor uitgaven bij aankomst in Napels doen vermoeden, dat hij omstreeks 1 februari 1858 daar aankwam. Enkele leden van de bemanning namen kleine bedragen op, of de kapitein belastte hen voor de frankering van hun brieven naar huis. De agent belastte de kapitein voor de kosten van een zeilmaker en een timmerman; er was hulp nodig om het anker te lichten en er was een klein bedrag nodig voor kosten die bij het ziekenhuis zijn gemaakt.

Half maart voer het schip zuidwaarts, passeerde de Straat van Messina en ging naar de binnenkant van de hiel van Italië, naar Gallipoli en van daar uit naar Gioja.

Omstreeks 6 mei begon de lange terugreis. Op 3 juni 1858 vulde kapitein Potjewijd in Gibraltar proviand aan; op 10 juli 1858 in Lissabon en op 8 september 1858 is hij dan weer in Amsterdam terug.

De 13e oktober sluiten Jan Corver en Co de rekening af. Voor Corns Dijserink en Zoon te Haarlem werd aan het adres van Jb Fabricius te Amsterdam afgeleverd de lading bestaande uit 185 fusten olijfolie. Het bruto gewicht was 140.549 kg. Tarra 22.775 kg, zodat schraal 118 ton olijfolie uit Zuid-Italië in Amsterdam wird aangevoerd,